top of page

Dienstverlening & Keurmerk

Strengere regels voor bestuurders en commissarissen

​

1 december 2020 DOOR ANNET GOOS

​

Het wetsvoorstel Wet bestuur en toezicht rechtspersonen is recent aangenomen en treedt komend jaar inwerking. Het verduidelijkt de taken en verantwoordelijkheden van bestuurders en commissarissen. Wat zijn de gevolgen van deze wet en moeten bestuurders en commissarissen zich zorgen maken?

​

Het wetsvoorstel werd in 2016 ingediend, naar aanleiding van een reeks incidenten rondom het bestuur entoezicht bij verschillende stichtingen in de semipublieke sector. Onder andere in de sociale huursector bijwoningcorporatie Vestia, bij thuiszorgorganisatie Meavita en onderwijsinstelling Amarantis. Bij deze organisaties bleek keer op keer dat de bestuurders hun taken niet goed uitvoerden en dat de aangewezencommissarissen hier niet genoeg toezicht op hielden. Met veel schade, rechtszaken en faillissementen tot gevolg.

​

De Commissie Behoorlijk Bestuur kreeg daarom in 2013 opdracht om een onderzoek naar deze affaires uit te voeren. Zij adviseerde om een nauwkeuriger taakomschrijving van toezichthouders van verenigingen en stichtingen in de wet op te nemen. Ook pleitte de commissie voor het aanscherpen van de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders die hun taak niet goed vervullen.

​

Professionaliseringsslag niet gemaakt

​

Deze duidelijkere taakomschrijving en verscherping van de aansprakelijkheid zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel. Volgens minister Dekker voor Rechtsbescherming blijft dit actueel, omdat de vereiste professionaliseringsslag lang niet bij alle organisaties is gemaakt. Als het gaat om het bestuur en het internet toezicht, geeft de huidige wet volgens de minister bovendien onvoldoende houvast. Zo is er nog steeds onduidelijkheid over de precieze taak en verantwoordelijkheden van bestuurders en interne toezichthouders. Ook is de omvang van de aansprakelijkheid van falende bestuurders en toezichthouders niet altijd helder.

 

Het wetsvoorstel verduidelijkt en verscherpt dus de regeling voor bestuur en toezicht bij verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen. Dit wordt gedaan door zo veel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande regels voor de NV en de BV in het Burgerlijk Wetboek.

​

Norm voor taakvervulling: belang van de rechtspersoon

 

Het wetsvoorstel bepaalt dat bestuurders en commissarissen zich bij de vervulling van hun taak moeten richten naar het belang van de rechtspersoon en de daarmee verbonden organisatie. Deze norm staat albeschreven in diverse codes en vaak ook in de statuten van verenigingen en stichtingen, maar wordt nu dus wettelijk verankerd.

​

Ook moet het bestuur de raad van commissarissen (RvC) tijdig voorzien van de gegevens die de RvC nodig heeft voor haar taakuitoefening. Verder wordt wettelijk verankerd dat het bestuur de RvC ten minste één keer per jaar schriftelijk op de hoogte moet stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en van de gebruikte beheers- en controlesystemen.

​

Aansprakelijkheid bij onbehoorlijke taakvervulling

 

De hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders bij onbehoorlijke taakvervulling (art. 2:9 BW) gaat ook gelden voor commissarissen en niet-uitvoerende bestuurders van verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen (2-12-2020 (Geen) reden tot paniek? Strengere regels voor bestuurders en commissarissen - Advocatie).

​

Het wetsvoorstel geeft daarnaast regels voor aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in geval van faillissement wegens onbehoorlijke taakvervulling (door van toepassing verklaring van art. 2:138 lid 1 en lid 3 t/m 10 BW). Bij niet-commerciële verenigingen en stichtingen was er nog geen wettelijke grondslag om bestuurders en/of commissarissen aansprakelijk te houden op grond van kennelijk onbehoorlijk bestuur of kennelijk onbehoorlijk toezicht in geval van faillissement.

​

Voor wat betreft het wettelijk vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement (art. 2:138 lid 2 BW, niet voldoen aan jaarrekening- en administratieplicht), geldt dat dit op basis van de nieuwe wet van toepassing is op bestuurders en commissarissen van verenigingen en stichtingen die een financiële verantwoording moeten afleggen die gelijk of gelijkwaardig is aan een jaarrekening (semipublieke instellingen op grond van sectorspecifieke regelgeving). Met dit bewijsvermoeden kan de rechter vervolgens makkelijker bestuurders en commissarissen aansprakelijk houden.

​

Dit bewijsvermoeden gold op grond van de huidige artikelen 2:50a/300a en art. 2:138 lid 2 BW al voorbestuurders en commissarissen van formele en commerciële verenigingen (waaronder ook de coöperatie ende onderlinge waarborgmaatschappij) en commerciële stichtingen. Het bewijsvermoeden is kortom niet van toepassing op bestuurders en commissarissen van de overige (in de zin van: niet semipubliekrechtelijke)informele en niet-commerciële verenigingen en niet-commerciële stichtingen.

​

​

bottom of page